Carthago was de aartsvijand van Rome, meer nog dan de Grieken. De Grieken werden door velen toch gezien als een soort familie. Zij deelden voor een deel dezelfde ontwikkeling en Griekse gewoonten, literatuur en wetenschap werden door de Romeinen – hoewel niet door allen met plezier – overgenomen. Carthago had de hoofdstad in het huidige Tunesië. De mythologische koningin van Carthago Dido hield Aeneas op bij zijn vlucht van Troje naar de stichting van de stad Rome, toen hij verliefd op haar werd.
De Carthagers voerden al handel met de Etrusken en de Grieken lang voordat Rome groot was. De Carthagers offerden mensen aan hun goden, ook kinderen en pasgeborenen. Zelf kwamen de Carthagers weer uit het Midden-Oosten. De Feniciërs, een Bijbels volk die haar beschaving kende aan de kust van het tegenwoordige Israël, zouden Carthago hebben gesticht in 814 v. Chr. De oorlogen tussen Carthago en Rome worden de Punische oorlogen genoemd, waarbij Punisch een verbastering is van het woord Fenicisch.
Rome en Carthago
De strijd tussen Rome en Carthago begint in Sicilië, waar de Carthagen lange tijd samenleefden met de Grieken en inheemse Sicilianen (Siculiërs, Sicaniërs en Elymiërs heetten de etnische groeperingen destijds). Op een bepaald moment vragen de Mamertijnen, een Italisch volk, bij de belegering van Messina op Sicilië hulp van Carthago, waarop Carthago uitvaart naar Sicilië. Hoewel de Romeinen kort daarvoor nog in een vredes/handelsverdrag met de Carthagers hadden afgesproken dat ze zich niet met Sicilië zouden bemoeien, konden ze het toch niet laten op oorlogspad te trekken. Dit is de oorzaak voor de 1e Punische Oorlog (van 264 tot 241 v. Chr.). Natuurlijk waren onderliggende rivaliteit en vijandschap een sterkere oorzaak. Al jarenlang concurreerden de handelsschepen met elkaar om de grote winsten die in het gebied te halen waren. Rome overwint en in 227 v. Chr. werd Sicilië een Romeinse provincie.
Toen Rome zich na de 1e Punische oorlog ging voorbereiden op een terugkeer van de Carthagers, lichtten ze hun troepen en maakten ze het leger klaar voor de oorlog. Hierbij werd een leger van circa 700.000 voetsoldaten en 70.000 ruiters te paard gerekruteerd. Daarvan kwam de meerderheid van de soldaten uit de volkeren der Sabijnen, Sannieten, Umbriërs, Venetiërs en Sicilianen. Slechts een klein deel was daadwerkelijk ‘Romein uit Rome’. Uit cijfers blijkt de militaire afhankelijkheid van Rome van haar Italische bondgenoten in de 2e Punische Oorlog.
Hannibal
Het beeld van Carthago als Angstgegner komt voort uit deze 2e oorlog met Carthago (218 – 202 v. Chr.) waarin Hannibal met zijn olifanten de Alpen overtrok en Rome plunderde. Een ieder kan bedenken dat de veldslagen uit de Lord of the Rings beïnvloed zijn door beelden of verbeeldingen van antieke oorlogen, zoals deze. Grote delen van het gevecht werden eerst uitgevochten in Spanje, waar de Romeinse Scipiones familie veel land had. De strijd speelde zich als daar allereerst af tussen Scipiones Africanus en Hannibal’s broer Hasdrubal. In 208 v. Chr. wint Scipio deze oorlog in Spanje en wordt dan in Rome tot consul gekozen. Zijn vader en oom zijn dan wel ondertussen gestorven in dit conflict.
Hannibal had de oorlog in Spanje overgelaten aan zijn broer Hasdrubal en koos er zelf voor om in 218 v. Chr. Italië binnen te vallen. Nadat hij de Galliërs versloeg, stak hij de Alpen over met een leger vele malen kleiner dan het Romeinse, maar wel inclusief Afrikaanse olifanten. Livius vertelt hierover in Ab Urbe Condita XXI, 32 – 38
Van de Durance kwam Hannibal grotendeels over vlak terrein bij de Alpen, zonder overlast te ondervinden van de Galliërs die het gebied waar hij doortrok bewoonden. Ofschoon men zich op grond van wat er over verteld werd al een voorstelling van de werkelijkheid gemaakt had en zo’n voorstelling meestal overdreven is, kregen zij toch weer een nieuwen schok, toen ze van nabij die hoge bergen zagen: die sneeuw die zich bijna verliest in den hemel, die vormeloze hutten tegen de rotsen aangeplakt, die schapen en ezels verschrompeld door de kou, die behaarde en primitief geklede mensen, die hele bezielde en onbezielde wereld star onder het ijs en wat zij verder nog zagen, dat, onder woorden gebracht, niet zo erg meer lijkt als het voor de ogen is.
Toen zij langs de eerste hellingen omhoogtrokken, vertoonden zich bergbewoners op de heuvels die hun route beheersten; als dezen in tussendalen een meer verdekte stelling hadden betrokken om dan ineens gezamenlijk aan te vallen, zouden zij een paniek en grote verliezen hebben veroorzaakt. Thans liet Hannibal halt houden en nadat hij van de Galliërs, die vooruitgezonden waren om den omtrek te verkennen, gehoord had, dat men daar niet langs kon, sloeg hij zijn kamp op in de wijdste vallei die hij vinden kon tussen al die oneffenheden en steilten. Daarop hoorde hij van die zelfde Galliërs (die in taal en manier van doen niet zoveel van de bergbewoners bleken te verschillen, toen ze met hen in gesprek kwamen), dat de pas alleen maar overdag werd bezet: ’s nachts ging ieder weer naar zijn eigen huis. Bij het eerste morgenlicht rukte hij derhalve op tegen de heuvels, alsof hij openlijk en overdag een aanval op den pas wilde doen; en nadat hij den dag met die schijnmanoeuvres had doorgebracht, betrok hij weer op de oude plaats een versterkt nachtkwartier. Zodra hij echter bemerkte, dat de bergbewoners van de heuvels waren weggegaan en dat er niet meer gewaakt werd, liet hij eerst als camouflage meer vuren aanleggen dan nodig was voor degenen die in het kamp moesten blijven, te weten de cavalerie, de tros en het merendeel van de infanterie; vervolgens beklom hij zelf met de dapperste mannen die hij had, zonder enige bepakking mee te nemen, in aller ijl den bergpas en bezette de vijandelijke stelling op de heuvels.
Den volgenden morgen vroeg brak men het kamp op en begon de rest van het leger zich in beweging te zetten. Reeds verlieten de bergbewoners, op een gegeven signaal, hun dorpen om hun gewone posten te betrekken, toen zij daar in de hoogte plotseling vijanden zagen en tegelijkertijd andere vijanden die langs den weg passeerden. De waarneming van deze twee feiten en de gedachte aan de consequenties daarvan deed hen een ogenblik als aan den grond genageld staan; vervolgens, toen zij bemerkten wat een verwarring er op dien nauwen weg heerste en hoe de colonne daardoor zichzelf al in moeilijkheden bracht (vooral de paarden bleken onhandelbaar), vatte de gedachte bij hen post, dat er van hun kant maar een kleinigheid gedaan behoefde te worden en de angst daarvoor zou aller vernietiging ten gevolge hebben; zo stormden zij telkens naar beneden van de rotsen aan weerszijden, door hun vertrouwdheid met het terrein onbekommerd om pad of geen pad. Nu kregen de Carthagers het pas echt te kwaad én met den vijand én met den onmogelijken weg: ja, zij vochten nog het meest met zichzelf, daar ieder het eerst aan het gevaar wilde ontkomen. De paarden brachten den voortmarcherende troep in de grootste moeilijkheden: zij werden zenuwachtig door al die voor hen onbegrijpelijke kreten, welke door de weerkaatsing tegen beboste hellingen nog harder klonken; en wanneer zij getroffen of anderszins gewond werden, steigerden zij zo hoog op, dat zij ontzaglijk veel mensen en bagage van allerlei aard op den grond wierpen; het gedrang, dat dan ontstond, deed vele in de afgronden ter weerszijden van den nauwen weg storten, zelfs enkele soldaten; maar de lastdieren met hun bepakking vielen naar beneden met het geweld van instortende muren. Ofschoon dit er nu lelijk genoeg uitzag, bleef Hannibal toch nog een poosje in zijn positie en hield hij de zijnen vast, om de verwarring niet groter te maken. Zodra hij echter zag, dat de colonne doorbroken was – wat het gevaar meebracht dat de tros verloren ging, in welk geval hij er niet veel aan zou hebben, wanneer hij zijn leger ongedeerd door den pas had gebracht – stormde hij naar beneden; terwijl hij door dien stormloop alleen al den vijand verjoeg, maakte hij inderdaad ook de situatie voor zijn eigen mensen moeilijker. Hierin kwam evenwel spoedig verbetering, toen de weg goed en wel vrij was van bergbewoners; en niet alleen ongestoord, maar zelfs in bijna volkomen stilte marcheerden weldra allen door den pas. Daarop nam hij een stadje, de hoofdplaats van dat gebied, en de dorpjes daar omheen; met het buitgemaakte koren en vee kon hij zijn leger drie dagen voeden; en omdat noch de bergbewoners, nu ze eenmaal waren afgeslagen, noch het terrein bijzondere moeilijkheden boden, legde hij in die drie dagen een tamelijk groten afstand af.
Hij kwam daarop in een gebied, dat – voor het gebergte althans – dicht bevolkt was. Daar werd hij bijna het slachtoffer niet van openlijken strijd, maar van zijn eigen methode: bedrog en hinderlaag. Hoogbejaarde dorpshoofden vervoegden zich als gezanten bij den Carthager met de woorden, dat zij uit andermans rampspoeden, altijd een nuttig voorbeeld, hadden geleerd de vriendschap met de Carthagers te verkiezen boven de kennismaking met hun krachtprestaties: “Derhalve zouden zij gaarne doen wat hij beval; of hij maar zo goed wilde zijn proviand, gidsen en gijzelaars voor het nakomen hunner beloften te aanvaarden.” Hannibal meende, dat hij hen niet klakkeloos moest geloven, maar toch ook niet kon afwijzen; om hen door een botte weigering niet tot openlijke vijanden te maken, antwoordde hij hun welwillend en accepteerde de aangeboden gijzelaars en de proviand die zij zelf naar den weg hadden gebracht; hun gidsen echter volgde hij in een marsopstelling die op alle eventualiteiten was voorbereid. Vooraan gingen de olifanten en de ruiters; zelf marcheerde hij in de achterhoede met de kern van zijn infanterie, nauwkeurig achtslaande op alles. Toen men bij een wegvernauwing kwam met aan den enen kant een steilen rotswand, doken er van alle kanten, voor en achter, vijanden uit een hinderlaag op en bestookten de colonne van dichtbij en uit de verte, terwijl anderen er enorme rotsblokken op lieten neervallen. De grootste stootkracht ontwikkelden zij in de rugzijde; de infanterie maakte front tegen hen, maar het werd daarbij wel duidelijk, dat als de achterhoede niet extra versterkt was geweest, men op dien pas geweldige verliezen zou hebben geleden. Men kwam toch al in het grootste gevaar en de algehele vernietiging leek nabij; want toen Hannibal aarzelde verder den nauwen weg op te gaan, omdat zijn infanterie elke dekking in den rug, zoals hij aan de ruiters verschafte, moest missen, snelden de bergbewoners van opzij toe en maakten van de gaping in de colonne gebruik om den weg te bezetten. En zo bracht Hannibal één nacht door zonder zijn cavalerie en legertros.
Den volgenden dag trad de vijand niet zo energiek meer op en konden de troepen weer verbonden worden; zo kwam men door den pas heen, zij ’t niet zonder verliezen: het kostte echter meer lastdieren dan mensen. De aanvallen der bergbewoners werden daarop schaarser en kregen meer het karakter van roofovervallen nu eens op de voorhoede, dan weer op de achterhoede, al naargelang het terrein zich er toe leende of kleine troepjes, die te ver vooruit waren gemarcheerd of te zeer achterbleven, hun een kans boden. Het nam heel wat tijd om de olifanten over die smalle wegen aan den rand van afgronden te geleiden, maar waar zij liepen hoefde men voor de vijanden niet bang te zijn: zij kenden die dieren niet en durfden er niet dichtbij te komen.
Op den negenden dag werd de kam van de Alpen bereikt na heel wat omzwervingen door gebieden waar geen weg te bekennen viel, want óf de gidsen bedrogen hen, óf zij vertrouwden de gidsen niet en gingen zo maar de eerste de beste vallei in. Twee dagen is er op die hoogte gekampeerd om den soldaten, uitgeput door het klimmen en vechten, rust te geven. Er kwamen nog tamelijk veel lastdieren, die onderweg waren neergevallen, langs het spoor van de colonne in dat kamp aan. Voor de mannen, die toch al door zoveel miserie aan het eind van hun krachten waren, werd een plotselinge sneeuwval – reeds neigden de Plejaden ten ondergang – tot een ware verschrikking. In het grauwe morgenlicht brak men op en langzaam kroop de colonne voort door een eindeloos sneeuwveld, terwijl moedeloosheid en wanhoop op aller gezicht te lezen stonden; toen reed Hannibal den troep vooruit naar een plateau, vanwaar men een ver en wijd uitzicht had; hier liet hij de soldaten halt houden en hij toonde hun Italië en de Povlakte aan den voet van de Alpen: “Zij klommen nu over den muur niet alleen van Italië, maar van Rome zelf; er volgde nog een makkelijke weg, bergafwaarts; dan één, hoogstens twéé gevechten en zij zouden den burcht en hoofdstad van Italië in hun macht en bezit hebben.
Daarop zette de troep zich weer in beweging; de vijanden ondernamen niets meer dan zo nu en dan, als zij de kans kregen, een kleine stroperij; de afdaling echter bleek veel moeilijker dan de beklimming geweest was, daar bijna overal de helling der Alpen aan den kant van Italië korter is, maar daardoor ook steiler. Haast voortdurend ging het recht naar beneden over een smallen, glibberigen weg, zodat ze wel moesten uitglijden en dan, als ze even wankelden, niet konden blijven staan, met het gevolg, dat ze op elkaar vielen en ook onder de lastdieren terechtkwamen.
Toen kwam men bij een gedeelte, dat nog veel nauwer was en uit louter rots bestond; bovendien voerde het zo verticaal omlaag, dat een soldaat zonder bepakking daarlangs nauwelijks kon afdalen, waarbij hij dan voet voor voet steun moest zoeken en zich vasthouden aan de struiken die hier en daar groeiden. De van nature toch al steile weg was hier, ten gevolge van een recente lawine, tot een diepte van minstens duizend voet afgebroken. Toen de ruiters daar halt hielden, als hadden zij hun bestemming bereikt, liet Hannibal vragen, wat het oponthoud veroorzaakte; men rapporteerde hem, dat men voor een afgrond stond. Daarop ging hij zelf kijken; onmiddellijk zag hij in, dat men een omweg moest maken, hoe lang deze ook worden zou, over de nog onbetreden omgeving van den weg. Maar dat bleek helemaal onmogelijk; er was daar namelijk op een oude sneeuwlaag weer verse sneeuw gevallen en deze, die nog zacht was en niet erg hoog lag, bood eerst wel een makkelijken ondergrond voor degenen, die er op liepen; toen zij echter onder de voeten van zoveel mensen en dieren wegsmolt, ging de tocht over het ijs daaronder en door het smeltwater. En dat werd een afschuwelijke worsteling: men kon op het gladde ijs niet overeind blijven, te minder omdat men bergafwaarts liep; zodat ze zelfs, als ze, steunend op de handen of op een knie, wilden opstaan, hun steun voelden wegglijden en voor de tweede maal neervielen; en geen boomstam of wortel zagen ze, om er den voet tegen schrap te zetten of zich aan op te hijsen; zo werd er maar wat rondgebuiteld in die vlakte van louter ijs en sneeuwwater. De lastdieren zakten soms ook in de onderste sneeuw weg en als zij dan vielen en te hard met hun poten sloegen bij hun pogingen om weer op te staan, braken zij er helemaal doorheen, zodat zeer vele, als in voetboeien gekluisterd, vastzaten in de harde en dikke ijslaag.
Eindelijk, nadat mens en dier zich tevergeefs vermoeid hadden, sloeg men daar in de hoogte een kamp op, waarbij het dan nog heel wat moeite kostte om er een plaats voor schoon te maken: zoveel sneeuw moest weggegraven en opgeruimd worden. Vervolgens werden soldaten belast met het uithouwen van een weg in de rots die verticaal omlaag ging, want dit bleef nog als enige mogelijkheid. Overal in het rond velden zij geweldige bomen, waarvan zij de takken afhakten; op die manier maakten zij een enormen houtstapel en toen er ook een wind waaide geschikt om het vuur aan te wakkeren, staken ze dat hout in brand; door over de gloeiend geworden rots azijn te gieten maakten zij die murw en geschikt om met houwelen te bewerken. Zo legden zij een zigzagweg aan, die zo geleidelijk afliep, dat niet alleen de lastdieren, maar ook de olifanten naar beneden gevoerd konden worden. Dit werk nam vier dagen in beslag en in dien tijd waren de lastdieren bijna van den honger omgekomen. Want de bergtoppen zijn zo goed als kaal en wat er nog aan gras groeit ligt onder de sneeuw. Meer omlaag zijn valleien en zonnige hellingen en beekjes die langs bossen stromen: een omgeving reeds geschikter voor menselijk verblijf. Nog drie dagen duurde de afdaling, maar mét de natuur hadden nu ook de mensen die daar woonden een vriendelijker karakter.
Op deze wijze ongeveer kwam men in Italië, in de vijfde maand – zoals sommige schrijvers vermelden – na het vertrek uit Carthago Nova, terwijl de tocht over de Alpen vijftien dagen had geduurd. Mijn bronnen zijn het er niet over eens, met hoeveel troepen Hannibal in Italië arriveerde. De maximumopgave is honderdduizend man infanterie en twintigduizend man cavalerie; het minimum bedraagt respectievelijk twintigduizend en zesduizend man. Het liefst zou ik mij houden aan de getallen van Lucius Cinctius Alimentus, die schrijft, dat hij krijgsgevangene van Hannibal is geweest, ware het niet, dat zijn opgave onduidelijk wordt, doordat hij de Galliërs en Liguriërs er bij rekent, terwijl men toch eerder moet aannemen – er zijn trouwens schrijvers die het bevestigen – dat deze laatsten zich pas in Italië hebben aangesloten. Met hen er bij zouden dan tachtigduizend man infanterie en tienduizend ruiters zijn aangevoerd: “Van Hannibal zelf echter had hij gehoord, dat na den overtocht van de Rhône zesendertigduizend man en een enorm aantal paarden en lastdieren verloren waren gegaan.”
De terugtocht van Hannibal
Eenmaal de Alpen over versloeg de Carthager de Romeinen bij het Trasimeno-meer in Umbrië. Ondertussen was Hannibal’s leger echter ook wat uitgedund en hij hoopte op bijval van de Etrusken en de Italische volkeren. De Romeinen die hij gevangen nam, behandelde hij streng en hard, de gevangen genomen bondgenoten van de Romeinen werden mild en goed behandeld, zo vertelt de historicus Polybius. Op een dag verzamelde hij alle gevangen bondgenoten en vertelde hij dat hij, in hun belang, tegen de Romeinen wilde vechten. Het was in hun interesse, zo vertelde hij ze, dat ze hem zouden steunen. Hierna zou hij deze gevangen genomen Italiers de vrijheid hebben verleend en terug laten keren naar hun huizen. Maar de bondgenoten van de Romeinen waren al teveel geromaniseerd om de kant van de tegenstander te kiezen. Hoewel Hannibal grote delen van Italië wist te doorkruisen en zelfs Italiaanse havens in Zuid-Italië wist te veroveren, werd hij uiteindelijk door Scipio Africanus gedwongen terug te keren naar zijn thuisstad Carthago in Afrika waar hij werd verslagen in 202 v. Chr. bij Zama, een plaatsje in de buurt van Carthago.
Doordat Hannibal Italië plunderde was het niet geheel onverwacht dat de senator Cato in Rome een halve eeuw later elk van zijn redes besloot met de mededeling ‘overigens ben ik van mening dat Carthago vernietigd moet worden’. In een van zijn anti-Carthago betogen in de senaat verleid Cato enkele senatoren tot zijn politieke standpunt, en een persoonlijke bekentenis, door een retorisch trucje . Hij laat een rijpe en verse vijg zien, afkomstig uit Carthago, slechts drie dagen afstand. Enkele senatoren komen de vrucht bewonderen en zijn daarmee een indicatie voor een ontmaskerd gemeenschappelijk standpunt: de interesse om Carthago te exploiteren. De definitieve vernietiging van Carthago was in 146 v. Chr. Ironisch genoeg kwam die tegelijk met de definitieve vernietiging van de laatste Griekse opstand in de Griekse stad Korinthe.
Geef een antwoord