In mijn vorige blog schreef ik over het neoplatonisme, dat een belangrijke bijdrage leverde aan het christelijke geloof zoals we dat nu kennen. De gnostiek was een geloof dat in deze tijd ook bestond en dat eigenlijk een beetje een zijspoor is geworden van het christelijk geloof. Het gnosticisme was een mystieke religie waarin men dacht dat je het goddelijke op persoonlijke wijze kon benaderen, door persoonlijk inzicht, en niet zozeer door middel van geloof in de drie-eenheid, een goddelijke Jezus (christendom) of door het volgen van de wetten (joden).
Men was spiritueel ingesteld en had een vrij nauw omschreven beeld van zowel het hiernamaals als de oorsprong van de wereld. Jezus had volgens de gnosten geen stoffelijk lichaam, maar was al goddelijk toen hij op aarde was. Ook geloofden de gnosten in een wederopstanding. Veel ideeën van de gnosten zijn te herkennen in de christelijke leer. Hun ideeën zijn bijvoorbeeld opgetekend in het evangelie van Maria Magdalena, van Judas en van Thomas. Deze zouden buiten de boot vallen en niet worden opgenomen in het Nieuwe Testament. Toch zijn ze wel inzichtelijk; in de 19e en 20e eeuw zijn de papyrusrollen met deze evangelies gevonden in Egypte, bijvoorbeeld bij Nag Hammadi.
Die gnostische evangelies spelen een belangrijke rol in de ‘Da Vinci Code‘, het bekende boek van Dan Brown met de gelijknamige film. Hierin is een hoofdrol weggelegd voor de nakomelingen van Jezus en Maria Magdalena. In het evangelie van Maria Magdalena is een veel positievere rol weggelegd voor de dame, dan de kerkleer die haar als ‘hoer’ bestempelde, doet vermoeden. De Da Vinci Code speelt zich grotendeels af in Rome, en hoewel het fictie is, is het natuurlijk kenmerkend dat het Vaticaan als bestrijder van ketterse leer een grote rol speelt in deze spannende film.
Hoewel in het christendom de vrouw (Eva) de oorzaak is van de zondeval, zagen aanhangers van de gnostiek vrouwen als gelijk aan mannen. Ook zij nemen deel aan de goddelijke natuur en kunnen door middel van gnosis het goddelijke benaderen. In het gnostische evangelie van Maria Magdalena presenteert de dame een andere Jezus dan die we kennen uit het Nieuwe Testament, een Jezus die ook gelooft in de gnosis. Zij wordt aangevallen door sommige apostelen, maar er zijn ook apostelen die het voor haar opnemen: ‘Jezus hield meer van haar dan van ons, dus zij kan het weten’ is dan de strekking. Veel ideeën van de gnosten zijn te herkennen in de christelijke leer. In het evangelie van Judas wordt beschreven hoe de verrader van Jezus hem aangaf bij de Romeinen, maar dit wordt bezien in een ander licht: Judas zou alleen een diepe wens van Jezus verwezenlijken: namelijk sterven voor onze zonden. De verlossingsleer is op die manier aan hem (Judas) te danken. Judas lijkt in dat stuk een aardige kerel te zijn. Ook is er nog een gnostisch evangelie van de ongelovige Thomas. Die wellicht niet zo ongelovig was, als wel gnostisch.
In deze vroege tijd van het christendom, de eerste eeuw na Chr., is het nog niet duidelijk wat precies het christelijke geloof inhield. Er waren wel mensen die zich christenen noemden, in Judea, Griekenland, Egypte en Rome, maar er was nog geen vaste organisatie en de Bijbel werd pas later vastgesteld. Men had dus wel bepaalde ideeën, maar deze verschilden onderling: naar gelang je meer een aanhanger was van Valentinianus in Rome, van Paulus in Griekenland, van Philo in Alexandrië of dat je een joodse dissident in Judea was. Ironisch genoeg zie je de eenheid versterkt worden op het moment dat de Romeinse keizers de christenen beginnen te vervolgen. Hun gemeenschappelijke verzet heeft de christenen ongetwijfeld gesterkt in hun eenheid. Martelaren hebben daarbij een grote rol gespeeld met een soort voorbeeldfunctie als ideale christen die sterft voor zijn geloof.
Een belangrijke bestrijder van de gnostiek was Ireneus van Lyon (140 – 202 na Chr.) Hij had ook een grote rol in de vorming van de christelijke canon. Onder zijn druk werd besloten dat in ieder geval de vier evangelies van Marcus, Lucas, Mattheüs en Johannes daartoe behoorden. De gnostische evangelies bestreed hij. In zijn boek ‘Tegen de Ketters’ argumenteerde hij tegen de innerlijke goddelijkheid zoals de gnosis die bij de mens erkende en benadrukte hij de goddelijkheid van Jezus. De geloofsbelijdenis zoals de christenen die nu kennen, van de drie-eenheid, is vooral door zijn toedoen tot stand gekomen. Hij benadrukte de leer van de apostelen en was tegen een al te vrije interpretatie die door Jan en alleman tot stand kon komen. Door zijn hechtenis aan de leer van de apostelen hechtte hij ook zeer aan de opvolging van Jezus door Petrus en diens opvolgers: de apostolische opeenvolging die leidt tot de historische reeks van pausen zoals we die nu kennen zijn een getuigenis van de kerkelijke hiërarchie, waar Ireneus voor pleitte.
Wat denk jij? Had het Christendom de gnostiek toch beter kunnen integreren in haar geloofsleer?
Bronnen: Livius.org / boeken van Elaine Pagels
Geef een antwoord