Inkomensverschillen in de oudheid
Wie heeft wat te besteden? Hoe bescherm je je lokale economie? Wie betaalt er voor culturele voorzieningen? In welke mate moet de staat zorgen voor een verdeling van de welvaart? Vragen van alle tijden. Hoe deed men het in de Oudheid? Een perfecte samenleving was het zeker niet. Er waren inkomensverschillen binnen Italië tussen bevolkingsgroepen en binnen het rijk tussen verschillende volkeren. Die konden ook tot onlusten leiden. Toch beseften de machthebbers dikwijls wel dat het handig was om te zorgen voor herverdeling of voorzieningen te leveren voor het volk.
Senatoren
In de oudheid vond men het bezit van grond een eervolle zaak. Grond ging gepaard met aanzien, respect en toegang tot politieke functies. Rijkdom en grond hoorden bij elkaar en de rijke grootgrondbezitters huwden binnen de eigen klasse, waardoor de grond niet versnipperde. Gegoede burgers dienden ten minste beschikking hebben tot wijn en olijfolie, zo vond men in de oudheid. Boter en bier waren voor de ongeciviliseerden. Zo had de Romeinse aristocratie een heel eigen cultuur. De inkomsten uit de landbouw zorgden voor het grootste deel van de economie. Er bestaat een vrij uitgebreide Latijnse literatuur met verhandelingen over landbouw en moraal. Cato’s On Agriculture, Cicero’s On Moral Duties en Varro’s On Farming verheerlijken de normen en waarden van de werkende mens die fysieke arbeid verricht en in contact is met de natuur. Doordat handel een immorele zaak was, werd dit vaak door liberti afgehandeld, vrijgelaten slaven die bleven werken in dienst van hun voormalige patroon; de keizer, een rijke aristocraat of een senator.
Second best: de ridderstand
Het instituut dat de graantoevoer en distributie organiseerde in de stad was de annona, en de verantwoordelijke voor de graantoevoer was de praefectus annonae. De prefectus annonae was altijd iemand uit de ridderstand. Deze klasse, der equites, bestond uit vrijgeboren burgers (ingenui) die 400.000 sestertiën bezaten. Naast handelaars en kapitalisten behoorden sinds de late republiek ook de belastingpachters van de staatsinkomsten in de provincies (publicani) hiertoe. De equites droegen een tunica met twee smalle purperen streep (angustus clavus) en benaderden op deze wijze toch de eervolle insignes van de senatoren. De ridderstand kreeg ook zicht op een eigen carriere, doordat keizer Augustus hen belangrijke posities toewees. Voor de senatorenstand bleven de traditionele ambten gereserveerd in het gebied van recht, geld en religie en bestuur. De ridderstand of equites kregen echter de bestuurlijke praktische taken toegewezen waar handel en militaire taken bij kwamen kijken. De koopmansklasse was klein maar vormde, door economische onafhankelijkheid, een bedreiging voor de aristocratische waarden, tradities en privileges van de grootgrondbezitters en senatoren. De leveranciers en handelaars verdienden veel geld. Anderzijds bezaten zij niet de aristocratische afkomst of het respect dat de senatoren genoten. Uit deze stand werden zij bovendien geweerd vanwege de lage maatschappelijke status van de handel. Hoewel het een mogelijkheid was tot het beklimmen van de sociale ladder, bleven er vele beperkingen voor deze klasse bestaan.
Plebs
De stad Rome had ten tijde van keizer Augustus ongeveer een miljoen inwoners. Daar was veel voedsel voor nodig. Het te voeden plebs in Rome varieerde van 200 tot 300.000 mannelijke burgers die met hulp van een pasje hun recht op gratis graan claimden. Deze Romeinse institutie van graan voor het plebs was ontstaan in de 1e eeuw voor Chr. door populistische generaals die zo het volk door incidentele gratis graanpaketten aan zich wisten te binden. Het volk ging echter steeds meer eisen, en tegen de tijd dat de burgeroorlogen waren afgelopen eisten ze een gratis wekelijks rantsoen. De slaven vormden circa 30 % van de bevolking. Rome werd totaal afhankelijk van de graanvoorziening uit de provincie. Ze had 200 miljoen kilo per jaar nodig.
Een andere grootafnemer van graan was het leger. Het Romeinse leger had 300.000 soldaten ten tijde van Augustus, ten tijde van Severus 400.000. Uit Egyptische papyri blijkt dat Romeinse soldaten een kilo graan per dag kregen, twee pinten wijn, wat olie en een halve kilo vlees. Vanaf de derde eeuw werd de druk op lokale markten door de stationering van soldaten agressief, soldaten sloegen aan het plunderen door uitstel van betaling en de orde in de provincies werd wellicht eerder verstoord door de aanwezigheid van troepen.
Koopkrachtplaatje
Het geld dat in omloop was in het Romeinse Rijk bestond uit verschillende munten. De aureus was van goud en was vier denarii waard. De denarius, van zilver bestond uit 4 sestertien. De sestertius was van brons, de dupondius was een halve sestertius en de as een kwart sestertius. De koopkracht van deze munten verschilde uiteraard per periode. Een dagwerker ontving ongeveer 800 sestertiën per jaar. Een legionaris, een soldaat met het Romeins burgerschap verdiende ten tijde van Augustus 900 sestertiën per jaar. Een goede handelaar kon wel 400.000 sestertiën verdienen in een jaar. Van een senator werd door keizer Augustus geëist dat hij een minimum inkomen had een miljoen sestertiën. Dit waren de lonen. De prijzen waren als volgt: een brood kostte 1 of 2 assen en een tuniek 15 sestertiën. De prijs voor een slaaf was +- 2000 sestertiën maar kon oplopen tot 700.000. De huur voor een appartement in de stad was ongeveer 450-500 sestertiën per jaar, een grote domus (landhuis) kon wel 3,5 miljoen opbrengen. De inkomensongelijkheid was dus enorm.
Belasting
De belasting ‘dienst’ was niet erg sterk, qua controle. Patronage en het patroon cliënt systeem hebben langere tijd een grote invloed gehad op de herdistributie van goederen. Pas op het eind van de keizertijd werd de lange (belasting) arm van Rome sterker in de provincies doordat de keizer functionarissen ging sturen en strafmaatregelen in ging stellen. Belasting ging men toen heffen in klinkende munt, in plaats van in natura. Eerder bestonden er ook al belastinginners (pubblicani genoemd) maar deze leefden dikwijls volgens hun eigen regels. Door de vele verschillende statuten van dorpen en steden, die apart werden toegekend, was er een veelheid aan regels, ook qua belasting. Sommige steden waren vrijgesteld van belasting, nadat zij bijvoorbeeld Rome hadden bijgestaan in een conflict. De provincies werden bestuurd door een gouverneur, maar die kon niet zelf belasting instellen zonder de goedkeuring van de keizer.
Hét symbool van ‘brood en spelen’ is natuurlijk het colosseum. Met brood en spelen wordt het systeem bedoeld van de rijken om de armen tevreden en rustig te houden door hen brood (gratis graan) en volksvermaak te bieden in het Colosseum.

Rijke mensen ondersteunen de culturele sector
In het uiterlijk van Rome speelde de profileringsdrang van generaals en politici een belangrijke rol. Doordat de inkomensverschillen enorm waren, was het aan de rijken om de stad te versieren. In de eerste helft van de tweede eeuw voor Chr., ten tijde van de overwinning op de Grieken, werden de eerste triomfbogen, portico’s, basilica, verharde wegen, marmeren tempels en stenen bruggen gebouwd waarbij de inspiratie uit het Oosten kwam. De triomftochten met hun buit – het geld en de slaven, maar ook de geroofde kunst – moeten hebben bijgedragen aan de stedelijke ontwikkeling. Deze werd gerealiseerd door de generaals (bijvoorbeeld Flaminius in 194 en Paulus in 167 na diens overwinning in Griekenland) aan wie de buit toeviel. Zij concurreerden met elkaar in het bouwen van prestigieuze mooie gebouwen voor het volk.
Protectionisme
Italië werd financieel bevoordeeld boven andere provincies. Zo verplichtte keizer Traianus de senatoren om een derde van hun grond in Italië te hebben. Aangezien er voor senatoren een minimuminkomen bestond, betekende dat dat een senator al snel voor 25.000 sestertiën aan land in Italië had. Bovendien betaalde Italië geen belasting en werd haar bevolking dus onderhouden door de inkomsten uit de provincies. Sicilië moest als provincie wel belasting betalen, de decima, een tiende van de opbrengst moest worden afgestaan aan Rome. Dit werd betaald in natura. Hoewel de economie van Italië werd beschermd, kon niet worden voorkomen dat met de integratie, ontwikkeling en romanisering van de provincies goedkopere producten uit Spanje, Frankrijk of het Oosten op de Italiaanse markt terecht kwamen.
Wat zouden onze machthebbers kunnen leren van de senatoren en keizers?
rcsmit zegt
Mooi artikel! complimenten voor de toegankelijkheid zonder op inhoud in te leveren!
Lotje zegt
Thanks!