In de vroege ochtend daalt de mist nog traag neer over de heuvels van de Val d’Orcia. In de verte zie ik Radicofani. Een oude weg slingert zich als een ader door het landschap – ooit betreden door pelgrims op weg naar Rome. Even verderop, aan de voet van de Monte Amiata, klinkt het zwijgen van een mijn die ooit het kloppend hart van de regio was. Wat is er over van dit verleden? Ik ontdek het tijdens een prachtige reis door Zuid-Toscane, over de Via Francigena en langs het vergeten mijnverleden van Amiata.
Toscane buiten de gebaande paden
Vanaf de Luchthaven Pisa Galileo Galilei trek ik richting het zuiden van Toscane, via Florence en Siena. De auto slingert bocht na bocht door het landschap. De wegen worden rustiger en het uitzicht weidser. Mijn bestemming: Val d’Orcia en Monte Amiata. Ver voorbij bekende trekpleisters als San Gimignano, Siena of Montepulciano, ligt hier een stukje Toscane dat haar geheimen nog grotendeels voor zichzelf houdt.
De Val d’Orcia is het klassieke beeld dat ik van Toscane heb: glooiende heuvels en rijen cipressen de leiden naar statige boerderijen en buitenhuizen. Maar – zo ontdek ik al snel – achter dat perfecte ansichtkaart-uitzicht schuilen prachtige verhalen. Van een landschap dat eeuwenlang is bewerkt, bewandeld en bewoond, niet voor niets is het Unesco werelderfgoed.
De middeleeuwse pelgrimsroute Via Francigena snijdt dwars door de streek en heeft haar sporen nagelaten in dorpen, kerken en pelgrimspaden. Op de flanken van de uitgedoofde vulkaan Monte Amiata vormde juist de mijnbouw in de negentiende en twintigste eeuw het leven én landschap. Vandaag zijn de pelgrimspaden stiller en de mijnen verlaten, maar de verhalen blijven. Lokale bewoners zoals Fausto, Marta, Stelvio en Massimo delen ze met me. En zo ontdek ik – te voet en op de fiets – een landschap dat niet alleen mooi is, maar ook een ziel heeft.


Radicofani: gastvrijheid met geschiedenis
Na een eerste glas wijn komen de gesprekken op gang, mijn eerste avond in Toscane. Restaurant Il Mondo dei Rossi is dé plek waar locals in Radicofani samenkomen. Er wordt gepraat over de oorsprong van de Italiaanse taal – “Florence, daar zijn we het over eens” – over de beste kazen – “Caseificio Val d’Orcia. Wacht maar, die proef je over twee dagen” en over wat de mooiste stad ter wereld is. Al zijn hier de meningen over verdeeld. Maar over één ding is iedereen het eens: Radicofani heeft altijd reizigers verwelkomd.
Radicofani (met de klemtoon op -co-) dateert uit de negende eeuw. Een klein stadje op de top van een heuvel, met helemaal bovenaan een indrukwekkende kasteelruine. De pelgrims die de Via Francigena liepen vonden onderdak in het dorp, vlakbij de dertiende eeuwse San Pietrokerk met haar opvallende blauwwitte terracotta’s uit het atelier van Andrea della Robbia. Welgestelde reizigers verbleven in de Posta Medicea, de villa die de Medici hier bouwden voor hun reizen naar Rome.


Fietsen over de Via Francigena inVal d’Orcia
De volgende ochtend volg ik de sporen van de pelgrims. Letterlijk, want met gids Nicolò van Val d’Orcia E-Bike fiets ik een stukje van de Via Francigena. Nicolò is hier geboren en getogen, en kent het landschap als zijn broekzak. Hij wijst me op paadjes die je zonder lokale kennis zomaar zou missen en op routes die hier in de regio zijn uitgezet. We vertrekken vanaf B&B La Palazzina (bekijk de accommodatie hier) en volgen een traject dat over de Madonna delle Vigne-route loopt en daarna overgaat op de Via Francigena.
En wat is het een prachtige route! Dit deel van de Val d’Orcia is ruiger, rustiger en natuurlijker dan je misschien verwacht van Toscane. Ik fiets over stoffige gravelwegen – de echte strade bianche – die zich als bleke linten door het glooiende landschap slingeren. Bijen zoemen rondom de felroze sulla-bloemen, en verzamelen het nectar waaruit later de bekende Sullahoning wordt gewonnen. Wilde artisjokken staan in trosjes langs de kant van de weg. Hoog boven me cirkelt een poiana, een buizerd, met trage, kalme vleugelslagen.
Buon Cammino
Bij een houten bord met “Buon Cammino” stap ik van de Madonna-route over op de Via Francigena. Hier ontmoet ik een groepje pelgrims. Waar ik op de fiets zit, leggen zij de route te voet af. Er staan zware rugzakken aan hun voeten; ze rusten even uit, hun eindbestemming van de dag nog kilometers verder. We wisselen een kort gesprek, ik wens ze een buon cammino, en we vervolgen ieder onze eigen weg, ieder op een ander tempo, maar over hetzelfde spoor.
De Via Francigena is een historische pelgrimsroute die sinds de vroege middeleeuwen wordt gevolgd. Rond het jaar 990 reisde de Engelse aartsbisschop Sigeric van Canterbury naar Rome, en documenteerde zijn reis. Zijn route vormt vandaag de basis van de tweeduizend kilometer lange pelgrimsroute die dwars door Engeland, Frankrijk, Zwitserland en Italië loopt. In Italië doorkruist de route landschappen zoals de Val d’Orcia, en stadjes als Radicofani.


Zicht op de Val d’Orcia
Mijn route eindigt in Radicofani, bij de burcht boven het dorp. Al eeuwenlang is dit een herkenningspunt voor reizigers. Fausto, de plaatselijke alleskenner die ik deze week een paar keer ontmoet, vertelt hoe hier een middeleeuwse vestiging werd gebouwd op een ouder Etruskisch bouwwerk. Vanaf de toren van de burcht heb je zicht op de Val d’Orcia en op Monte Amiata.
Fausto kent te veel verhalen om hier op te kunnen schrijven. Zoals dat van Ghino di Tacco, de Italiaanse Robin Hood die hier woonde. De burcht lag precies op de route tussen Florence en Rome, en Ghino beroofde er welgestelde geestelijken en edellieden — om de buit onder de armen te verdelen. Zijn roem leverde hem zelfs een plek op in zowel Dante’s Divina Commedia als Boccaccio’s Decamerone.


Della Robbia
Terwijl ik geniet van een overheerlijke pasta burro e salvia bij Ristorante la Fortezza, vertelt Fausto voluit over zijn geboortedorp. “Ik ben geboren in het gebouw waar jullie straks gaan dineren.” zegt hij trots. “Nu is het een restaurant, La Bottega del Chiu, maar het was het huis van mijn grootouders”. Hij weet feilloos te verwoorden hoe Radicofani in de renaissance al belangrijk was— strategisch gelegen op de route naar Rome, hoog op een heuvel, en regelmatig bezocht door de invloedrijke Medici-familie.
“Kom, loop even mee naar de San Pietro kerk”. In dit bescheiden kerkje hangen prachtige werken van de Della Robbia-familie uit Florence. “Pelgrims reisden naar Rome om te bidden bij Petrus en Paulus. Daarom zie je hier Maria met kind, samen met Petrus.” Hij wijst op het reliëf. “En kijk naar het landschap op de achtergrond – revolutionair voor die tijd. Zie je hoe de engelen in beweging zijn?”


Fausto vertelt en blijft vertellen. Over elk huis in Radicofani weet hij iets bijzonders. Langzaam begin ik te begrijpen wat deze plek zo bijzonder maakt — en waarom pelgrims hier vroeger stopten. Ook nu, met andere motieven, trekken wandelaars en fietsers naar Radicofani. Ze zoeken rust, verdieping, en vinden hier verbinding met landschap en geschiedenis.
Lichtjaren ver weg
‘s Avonds maak ik een uitstapje in de tijd, naar het astronomisch observatorium van Monte Calcinaio. “Welkom, onze eerste bezoekers!” De directrice van de Società Astronomica Poliziana staat glunderend bij de ingang. Op 732 meter boven zeeniveau, ver van elke bron van lichtvervuiling, is dit de perfecte plek om sterren te kijken. Hemelsbreed misschien acht kilometer van Radicofani bevind ik me in een heel andere wereld.
Het observatorium in Val d’Orcia beschikt over een grote telescoop, waarmee bezoekers – ook toeristen – naar de sterren kunnen kijken. De vrijwilligers van de Società hebben de telescoop al ingesteld. Soms zijn planeten te zien, of zelfs de Melkweg. Vandaag zie ik M25, een open sterrencluster in het sterrenbeeld Schutter (Sagittarius). De sterren liggen als een kluwen kerstlichtjes in de lucht, op zo’n tweeëntwintigduizend lichtjaar ver weg.
“Kijk!” Daar flitst ineens het Internationale Ruimtestation (ISS) voorbij. Het ISS draait op zo’n 400 kilometer hoogte in een baan om de aarde en maakt ongeveer zestien omwentelingen per dag. En iets later zie ik – zelfs met het blote oog – vallende sterren.
Een vleugje Sardinië in Toscane
De volgende ochtend word ik wakker in La Palazzina, nog onder de indruk van de nachtelijke sterrenhemel. Gids Marta Ricci, die deze week met me mee reist, heeft een wandeling gepland. We starten iets ten noorden van Radicofani en lopen via de Poggio Reggiano naar Contignano.
Marta’s ogen gaan stralen wanneer ze over haar regio praat. Ze woont een paar dorpjes verderop en wil hier nooit meer weg. “Dit is het wilde deel van de Val d’Orcia. Misschien is de natuur hier wel op z’n mooist.” Ze wijst naar bloeiende sulla-planten langs het pad en raapt even later een zwart-witte stekel op. “Van een stekelvarken. Nu krijgen we allemaal geluk.”



We passeren een boerderij. “Die is van Sardijnse schapenboeren. Na de Tweede Wereldoorlog zijn veel families van Sardinië naar de Val d’Orcia gekomen. Ze vormden hier een hechte gemeenschap. En hun schapen kwamen mee. De melk van deze schapen vormt de basis voor de unieke smaken van veel Toscaanse kazen — die dus eigenlijk Sardijns zijn.”
En die kazen, die mag ik proeven bij Caseificio Val d’ Orcia. “Ook ik ben als klein meisje vanuit Nora op Sardinië hier naartoe gekomen’, vertelt eigenaresse Rosalia. Don Oscar Guasconi, de priester die boeren in Sardinië oproep naar Toscane te verhuizen, richtte hier ook een coöperatief van schepenboeren op. “De verse Pecorino wordt vijftien tot twintig dagen gerijpt, marzolino genaamd vanwege de ovale vorm”, vertelt Rosalia terwijl ze stukken kaas afsnijdt om te proeven. “Deze is semi stagionata, zestig dagen gerijpt én ingesmeerd met tomatenpasta. Dit hier is de Pecorino val d’Orcia stagionato in grotta. En proef de ricotta, die is vanochtend nog vers gemaakt.”


Op naar Monte Amiata
Ik verlaat de Val d’Orcia en maak de oversteek naar Amiata. De streek is vernoemd naar Monte Amiata, deze uitgedoofde vulkaan was al heilig voor de Etrusken en Romeinen. De regio stond bekend om haar warmwaterbronnen waaraan geneeskrachtige eigenschappen toegedicht worden. Later liep er een aftakking van de Via Francigena, vlak langs het Relais San Lorenzo (bekijk hier). Het eeuwenoude gebouw was ooit een kerk, waar benedictijnen- en later cisterciënzer monniken woonden. Nu is het een prachtig gerestaureerd verblijf, mijn uitvalsbasis voor het tweede deel van de reis.


Eerste tussenstop? Abbazia San Salvatore, het grootste stadje van Amiata. Het ontstaan en de ontwikkeling van het dorp hangen sterk samen de bouw van de grote abdij, waar ik nu voor sta— een oude Longobardische abdij. Maar de echte bloei van het stadje kwam pas veel later — toen de kwikmijnen opengingen. Die maakten van de Amiata-regio ooit de op één na grootste kwikproducent ter wereld. Maar daarover morgen meer. Vandaag leidt gids Stelvio me eerst door de schatten van de abdij.
De abdij kende haar hoogtijdagen in de Karolingische tijd, met meer dan honderd monniken en een constante stroom pelgrims. Binnen bewonderen we het verhoogde altaar en de grote crypta longobarda, een van de grootste uit zijn tijd. Elke zuil en elk kapiteel is uniek versierd — met motieven van soldaten, paarden en dieren. De sfeer is ingetogen en mysterieus, alsof de eeuwen hier nog steeds voelbaar zijn.
In het bijbehorende museum ligt een facsimile van de beroemde Bibbia Amiatina, een van de oudste complete Bijbels in het Latijn. Ook zie ik er een fragment van perkament waarop de Via Francigena voor het eerst wordt genoemd. “En toen liep ik op de berg over de weg van Franciscus,” leest Stelvio me voor. Eeuwenlang leefden de mensen hier van het bos, de kuddes en de pelgrims. Tot de mijnen kwamen — en met hen het geld. Maar dat is een verhaal voor morgen.



Het heilzame water van Santa Fiora
Water bepaalt het karakter van Santa Fiora. Ik ontdek het als ik door het dorp aan de voet van de Monte Amiata loop. Hier ontspringen de bronnen van de rivier de Fiora, de Sorgenti del Fiora. Ik loop naar de Peschiera, een enorm waterbekken dat in de late middeleeuwen werd aangelegd. In het glasheldere water zwemmen Toscaanse forellen met luipaardachtige vlekken. De gids strooit voer — de vissen komen direct naar boven.


In het aangrenzende Parco della Peschiera wandel ik onder de eeuwenoude kastanjebomen, pijnbomen en steeneiken. De rododendron bloeit met duizenden roze bloemen. Net zo bijzonder is de Chiesa della Madonna delle Nevi, iets verderop. De kerk is klein, maar uniek. Onder de vloer ontspringt de bron — zichtbaar door een glazen plaat. “Vroeger hielden bruidsparen hun ringen in het water voor een gezond huwelijk. En soms,” zo vertelt Marta, “zie je in de winter de vissen zelfs onder de kerkvloer zwemmen, waar het warmer is dan buiten.”



De kracht van het water, hier komt het drinkwater van Toscane vandaan
Marta heeft nog een verrassing in petto. “Weet je waar het kraanwater van Toscane vandaan komt? Ik laat het je zien”. Ik loop achter Marta aan naar het Acquedotto del Fiora. Ook wel bekend als AdF is de waterleverancier van de provincies Grosseto en Siena, het voorziet half Toscane van water. Proloco de Santa Fiore. De deur wordt geopend, ik krijg een gele veiligheidshelm uitgereikt, en hierna loop ik door een 620 meter lange tunnel.
“In twee jaar tijd druppelt het water door het vulkanisch gesteente van de Monte Amiata, tot het hier uitkomt.” legt Marta uit. “Dus het water dat we nu drinken is het water dat hier twee jaar geleden regende.” Ik zie het water onder een glasplaat stromen. “Zeshonderd liter water per seconde gaat hierdoor. Het vulkanisch gesteente van de berg wordt door locals peperino genoemd, want het grijs met allemaal zwarte spikkels, als peper. Het gesteente is een spons en filtert het water. Het is loepzuiver.”


Fietsen op de Monte Amiata
Het is een waterrijk gebied, dat werd me al duidelijk. Ik zie het ook, als ik later op een mountainbike door het bos fiets. Na een lunch bij Fonte Magria – een echt familiehotel met vader in de keuken, zonen in de bediening en moeder de baas – ben ik op een elektrische mountainbike gestapt en het bos in gefietst. Om mij heen niets dan weelderig groene bossen. Het klinkt als een cliché maar hier is het zo. En zeker na een nacht regen voelt het bos als een andere wereld. Verzadigd en levend. De lucht is koel en zwaar van vocht, en ik ruik aarde en nat hout.


Op mijn fiets volg ik het pad de berg omhoog. Van Abbadia San Salvatore zigzaggend de berghelling op, richting de top van Monte Amiata. De regen heeft hier gezorgd voor modderige paden, maar met de e-mtb kom ik overal moeiteloos doorheen. Beukenbomen en kastanjes wisselen elkaar af terwijl ik de smalle paden volg. Een hele inspanning, maar gelukkig volgt bovenop de berg een beloning in de vorm van een ‘lichte’ snack. Het blijft Toscane, dus het is altijd tijd voor goed eten, toch?


Diep onder de grond
En dan is het tijd om het mijnverleden van de regio te ontdekken. Het is iets waar ik al de hele week naar uitkijk. Bij de ingang van het Museo Minerario di Abbadia San Salvatore staat Massimo me al op de wachten, de laatste persoon in een rij gidsen die mij zijn regio wil laten ontdekken. “Neem je wel een trui mee? Het kan koud zijn onder de grond”, waarschuwt Massimo. Ik ben nu al benieuwd naar wat komen gaat.
Waar nu beukenbomen groeien, was ooit een van de grootste kwikmijnen in Europa. Op de flanken van de uitgedoofde vulkaan Monte Amiata bloeide vanaf het einde van de negentiende eeuw de mijnbouw op, vooral rond het stadje Abbadia San Salvatore. In de hoogtijdagen was dit, na het Spaanse Almadén, de grootste producent van kwik ter wereld. “Hier werd cinnaberiet gewonnen, het mineraal waaruit kwik wordt gehaald.” In zijn handen heeft Massimo een loodzware steen en een klein flesje kwik. “Voel eens hoe zwaar dat kleine flesje is.”
De laatste mijn sloot in 1982, waarmee een zwaar maar belangrijk tijdperk uit de industriële geschiedenis van Italië werd afgesloten. Vandaag herinneren slechts verlaten gebouwen, roestige installaties en verhalen van oud-mijnwerkers aan deze periode. Én een prachtig museum. Het Museo Minerario is gevestigd in de voormalige mijngebouwen en je kunt er leren over het harde leven onder de grond. “Mag ik het ook laten zien?” vraagt Massimo terwijl voor me uitloopt.
In het museum is een klein stukje mijngang nagebouwd. Massimo stapt in een origineel oud treintje, ik ga in een van de wagens erachter zitten. Met een hoop gerammel gaan we op pad, de mijnschacht in. Hier krijg ik een klein idee hoe het was om in de mijnen te werken, twaalf uur per dag, in benauwde smalle tunnels en in de hitte. Een indrukwekkende ervaring, al ben ik blij dat tegenwoordig niemand hier meer onder de grond werkt. De geschiedenis kwam hier even tot leven.


Val d’Orcia en Amiata: een andere kant van Toscane
Nog onder de indruk laat ik Amiata achter me. Mijn reis zit er op. Ik heb zoveel gezien en gedaan, dat ik het voelt alsof ik weken onderweg was. Iedereen die denkt Toscane wel te kennen, zou eigenlijk eens moeten afreizen naar Val d’Orcia en Amiata. Van pelgrimswegen tot kwikmijnen. Van kleine dorpjes en lokale tradities tot indrukwekkende landschappen, lokale tradities en vooral de verhalen van de inwoners. Een plek die op unieke wijze verleden en heden verbindt — een plek waar wandelen en fietsen reizen in de tijd wordt. Een plek, die eigenlijk te mooi is om te delen.
Disclaimer: ik bezocht deze plek op uitnodiging tijdens een persreis











Linda zegt
Dit klinkt echt fantastisch! Leuke combinatie van toffe uitzichten, leuke dorpen en fantastisch eten. Ik ben niet zo’n fietser, dus zou hier dan wel willen wandelen. Lijkt me gaaf! Mooi gebied.
Janet zegt
Wat een prachtige omgeving zeg, zo afwisselend en het landschap ziet er fantastisch glooiend uit!
Simeon zegt
Wat een inspirerend artikel. Je krijgt echt in om dit onbekendere deel van Toscane te gaan ontdekken. Complimenti Aniek!